Uw zoekacties: Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de ...

150 Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de geneeskunst, afd. Friesland-Noord ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiƫrarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiƫrarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
1. Ter inleiding
150 Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de geneeskunst, afd. Friesland-Noord
1.
Ter inleiding
In de tijd van de Republiek waren de geneeskundige zaken plaatselijk geregeld. Het merendeel van de doktoren vestigde zich in de steden en verenigde zich dan veelal in een "collegium medicum". De chirurgijns vond men, behalve in de steden, vooral ook in de dorpen. Zij werden, nadat zij hun proeven van bekwaamheid hadden afgelegd, lid van hun gilden. Soms ontstonden tussen deze chirurgijnsgilden en de collegia medica banden, die dan tot uiting kwamen in benamingen als "collegium medico-chirurgicum" of "anatomico chirurgicum". Deze verenigingen stonden meestentijds onder toezicht van de plaatselijke overheden; de gewestelijke besturen of zelfs de Staten Generaal hadden er geen bemoeienis mee.
Ten tijde van de Bataafse Republiek werden de collegia medica en de chirurgijnsgilden ontbonden; een lot dat ze deelden met alle andere gilden. Aangesteld werd nu een "Agent van Nationale Opvoeding", in wiens instructie onder meer de uitvoering van de Geneeskundige Staatsregeling was opgenomen. Deze regeling was een nogal vaag stuk, dat in 1804 werd aangevuld met de "Verordeningen omtrent het geneeskundig onderzoek en toevoorzicht". Daarbij werden departementale kommissies in het leven geroepen, die toekomstige heelmeesters, vroedvrouwen en apothekers moesten examineren, diploma's van doktoren controleren en toezicht houden op de uitoefening van de geneeskunst en voorts op alles wat samenhing met de volksgezondheid.
Een zwak punt van de verordeningen was dat er geen maatregelen in werden getroffen ter verbetering van de opleiding van de medici. Deze werd al sedert de achttiende eeuw gekenmerkt door een gestaag dalend niveau - ook aan de universiteiten! - en dat proces werd niet tot staan gebracht. Nu gebeurde dat na het herstel van de onafhankelijkheid ook niet direct. Eerst in 1823 werd in die toestand een verbetering aangebracht. Toen werden in een aantal plaatsen "Geneeskundige Scholen" opgericht.
De oprichting van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst kan niet worden losgezien van het streven om het peil van de medische opleidingen te verbeteren. Bovendien was door die soms gebrekkige scholing het aanzien van de medische stand in de versukkeling geraakt. Wilde men die toestand verbeteren, dan moesten de eisen die de bevoegdheid tot het uitoefenen van de geneeskunst gaven opgeschroefd, die om tot de opleidingen te worden toegelaten verscherpt en tenslotte de opleiding zelf verbeterd worden. Het zijn vooral deze factoren geweest, gepaard aan het verlangen van veel medici om zelf op de begeerde ontwikkelingen invloed te kunnen uitoefenen, die in 1849 hebben geleid tot een bundeling van krachten en belangen: de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst.
Ten aanzien van de lotgevallen van de Maatschappij sedert 1849 moet ik mij hier tot een minimum beperken. Toen eenmaal de opleiding van de medici afdoende bij de wet geregeld was, moest de doelstelling anders worden geformuleerd. Artikel 1 van de in 1906 vastgestelde statuten luidde dan ook aldus: "De Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst stelt zich, overeenkomstig haren naam, ten doel de geneeskunst in haren ruimsten omvang in Nederland te bevorderen". Deze formule is tot op de huidige dag het uitgangspunt geweest van alle handelen. In de loop der jaren heeft de Maatschappij veel waardering geoogst; met name de standvastige houding ten tijde van de Duitse bezetting heeft veel respect afgedwongen. Ik kom daar straks nog even op terug.
Met het oog op de in de navolgende inventaris beschreven archieven een enkel woord over de organisatie van de Maatschappij. Artikel 31 van de hier boven aangehaalde statuten behelsde onder meer het volgende: "De Maatschappij tracht (-) de aangeduide middelen te bereiken door: 1. Het bevorderen van de oprigting van Afdeelingen der Maatschappij in die oorden des vaderlands, al waar zij nog niet bestaan".
In hun eigen rayon bezaten de afdelingen een grote mate van zelfstandigheid. Het was echter "geene Afdeeling, als zoodanig, geoorloofd zich in zaken van algemeen belang rechtstreeks tot de hooge regeering of wetgevende magt te wenden".