Uw zoekacties: Gemeentebestuur Didam, 1811-1939 (1962)

1176 Gemeentebestuur Didam, 1811-1939 (1962) ( Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers )

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de datering, omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere. Als de datering jaartallen tussen haakjes bevat, betekent dat dat er zich stukken in het archief bevinden die buiten de datering van het 'archiefblok' vallen.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De archiefvormer en het archief
1176 Gemeentebestuur Didam, 1811-1939 (1962)
Inleiding
De archiefvormer en het archief
Het gebied van de tegenwoordige gemeente Didam heeft, tot de revolutie van 1795, als heerlijkheid Didam deel uitgemaakt van de bezittingen van de heren, later graven, van den Bergh. Als vertegenwoordigers van de heer traden op: een drost, eertijds richter genoemd, een fiscaal en een landschrijver. Als plaatsvervanger van de drost fungeerde een stadhouder. De heer bezat ook het recht tot benoeming van de pastoor, later predikant, en de koster.
De drost had in het algemeen tot taak de openbare orde en veiligheid te handhaven. Tot zijn ambtsplichten behoorde het doen opmaken van akten van transport van onroerende goederen en van akten van hypotheekstelling. Ook diende hij toe te zien op de goede behartiging van de belangen van weduwen en wezen en in verband daarmede akten van voogdijstelling en van boedelscheiding op te maken. Hij trad op als rechtsvorderaar in alle niet-criminele zaken, welke voor het gericht werden gebracht. Het gericht werd gevormd door twee zgn. gemeensmannen of gemeensluiden.
Wat criminele zaken betreft, was de drost belast met het leiden van het vooronderzoek, waarna behandeling voor het Hof van Gelderland volgde.
Een ander facet van de werkzaamheden van de drost werd gevormd door diens bemoeiing met het werk van de verponding. Deze belasting op onroerende goederen, en op de opbrengsten daarvan, werd in Didam omgeslagen met behulp van de geërfden. Daar de graven van den Bergh de meeste grond in Didam bezaten, trad de drost in zijn kwaliteit van vertegenwoordiger van de graven op als voorzitter van de geërfdenvergaderingen.
Voor verdere bijzonderheden over de behartiging van zaken van algemeen belang op het territoir van de heerlijkheid Didam moge worden verwezen naar de inleiding tot de Inventaris van het Oud Archief der gemeente Didam (1626-1813), in 1957 samengesteld door de heer W. Zondervan.
Toen in 1795 de Republiek der Verenigde Nederlanden was verdwenen en ons land een eenheidsstaat werd onder de naam Bataafse Republiek, kwam er wat de interne territoriale indeling van Gelderland betreft, voorlopig geen verandering. Er vormden zich in de kerspels voorlopige "regeringen", welke als municipaliteiten het bestuur in handen namen. De naam municipaliteit werd ook gebruikt ter aanduiding van het betrokken gebied.
Bij publicatie van het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalige gewest Gelderland d.d. 18 april 1798, werd bepaald, dat Didam met de andere, in 1795 "vernietigde" heerlijkheden Bahr en Lathum, Westervoort en Keppel, onder het gemeentebestuur van het ambt van Doesburg zouden worden gebracht. * 
In de praktijk is van deze zeer gezochte combinatie weinig terecht gekomen en werden over het algemeen de zaken min of meer op de oude voet voortgezet. Overigens kwam al vrij spoedig een verandering tot stand ten gevolge van het inwerking treden van de tweede staatsregeling van de Bataafse Republiek, in 1801. Krachtens deze staatsregeling werd, wat Gelderland betreft, de toestand in territoriaal opzicht in dezelfde staat gebracht zoals deze was vóór 1795. De provincie herkreeg onder de naam Departement Gelderland haar oude begrenzing.
De vroegere heerlijkheden werden, wat hun gebied betreft, hersteld en als ambten onder een drost of richter geplaatst. Deze functionarissen werden door het departementaal bestuur benoemd. Tot drost en landschrijver van Didam werd Barthold van Hasselt benoemd (6 oktober 1802).
De indeling, welke in de jaren 1802-1803 tot stand was gekomen, bleef tot de annexatie van ons land door Napoleon (1810) in hoofdzaak gehandhaafd, dus ook tijdens de periode van het koninkrijk Holland (1806-1810).
Toen in 1811 de Franse bestuursorganisatie werd ingevoerd, kwamen ingrijpende veranderingen tot stand. Het tegenwoordige Gelderland werd voor het grootste gedeelte opgenomen in het Departement van den Boven-IJssel, onderverdeeld in de arrondissementen Arnhem, Zutphen en Tiel. Deze arrondissementen omvatten elk een aantal kantons waarin enkele mairies of communes waren samengevoegd. De vroegere heerlijkheid Didam vormde als commune met 's-Heerenberg en Zeddam het kanton 's-Heerenberg van het arrondissement Zutphen.
Volgens een telling uit 1811 telde het dorp Didam 549 inwoners en de buurschappen Dijk 538, Greffelkamp 465, Holthuizen 372 en Loil 522 inwoners.
Tot maire van Didam werd Gerrit Roemaat benoemd; Jan van Embden werd aangesteld als adjunct-maire. Als zgn. vertegenwoordiging van de burgerij werd een municipale raad ingesteld, welke uiteraard in het sterk gecentraliseerde bestuurssysteem weinig te betekenen had.
Nadat Nederland in 1813 was bevrijd van het Franse regiem, werd de in 1811 ingevoerde bestuursorganisatie voorlopig gehandhaafd. De Franse terminologie werd vervangen door een Nederlandse vertaling. De commune Didam heette sindsdien gemeente Didam.
Aan de voorlopige bestuursorganisatie kwam t.a.v. Gelderland een einde door het inwerking treden van de reglementen op het bestuur der steden en op het bestuur van het platteland, respectievelijk vastgesteld bij K.B. van 5 november 1815 en van 11 februari 1817.
Het laatstgenoemde reglement trad op 1 januari 1818 in werking. Het bepaalde, dat het platteland van de provincie werd verdeeld in 17 districten of hoofdschoutambten, welke gezamenlijk 107 gemeenten of schoutambten omvatten.
Het schoutambt Didam werd met de schoutambten Angerlo, Gendringen, Netterden, 's-Heerenberg, Zeddam en Wehl samengevoegd tot het hoofdschoutambt Doesburg, waarvan jonkheer H.J. van Loe tot Overdijk hoofdschout werd.
De taak van hoofdschout, die door de koning werd benoemd, bestond globaal gezien uit het oefenen van toezicht op lagere overheidsorganen ten plattelande en het verstrekken van advies aan de gouverneur der provincie en de Provinciale Staten. Meer in het bijzonder was hem het toezicht opgedragen over de gemeentebesturen.
De schout, wiens benoeming eveneens door de koning geschiedde, oefende in zijn gemeente het bestuur uit "...in alles, wat tot de handhaving en uitvoering der bestaande keuren, reglementen en andere verordeningen van plaatselijke policie, oeconomie, veiligheid en goede order, welvaart en nijverheid der ingezetenen, verbetering van zedelijkheid, wering van armoede en bedelarij, bevordering van gezondheid, de reinheid en zindelijkheid van publieke wegen, straten en grachten, waterleidingen en dergelijke en de verdere onderwerpen van de plaatselijke administratie en het huishoudelijk bestuur behoort..." (Artikel 36 van het Reglement op het bestuur van het platteland).
Hij was in het bijzonder belast "...met de meest nauwkeurige nakoming van de grondwet en de onverwijlde uitvoering van alle de wetten en bevelen, welke hem vanwege den Koning door de hoofden der ministeriële departementen, den Gouverneur of de Staten der Provincie, onmiddellijk, of door den Hoofdschout, worden gegeven..." (Artikel 37 van het Reglement enz.).
Ook het opmaken van de akten van de Burgerlijke Stand en het bijhouden der registers was hem opgedragen (Artikel 42 van het Reglement enz.).
De schout werd als hoofd van het plaatselijk bestuur bijgestaan door twee leden van de gemeenteraad, die door de Provinciale Staten, de hoofdschout gehoord, op voordracht van de gemeenteraad werden benoemd. Zij kregen de titel assessor.
De gemeenteraden bestonden uit vier of zes leden, die door de Provinciale Staten, de hoofdschout gehoord, werden benoemd uit dubbeltallen, opgemaakt door de sinds 1813 nog in functie zijnde voormalige municipale raden. Ten aanzien van de bevoegdheden der gemeenteraden werd o.m. bepaald: "...de gemeenteraad...raadpleegt in en besluit over de algemeene huishoudelijke en speciaal over de financiële belangen der gemeente, en maakt zoodanige plaatselijke verordeningen, keuren en ordonnantiën als dezelve noodig oordeelt..."
(Artikel 68 van het Reglement enz.).
Tot schout van Didam werd J. van Embden benoemd, terwijl G. Roemaat tot secretaris werd aangesteld.
De reglementen voor het bestuur der steden en het platteland werden na betrekkelijk korte tijd vervangen door nieuwe en wel respectievelijk bij K.B. van 8 januari 1824 en 23 juli 1825.
Het platteland bleef verdeeld in districten, welke een aantal gemeenten omvatten. De benamingen hoofdschoutambt en schoutambt en de analoge benamingen der hiervan aan het hoofd gestelde functionarissen vervielen. De taak der hoofdschouten werd opgedragen aan zgn. districtcommissarissen. De schout heette voortaan burgemeester. Het bestuur van elke gemeente werd gevormd door een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad, welke inclusief de assessoren uit zes of acht leden bestond.
De benoeming van burgemeesters en assessoren geschiedde thans respectievelijk door de koning en namens deze door de gouverneur van de provincie. De ambtstermijn van burgemeester, assessoren en gemeenteraadsleden bedroeg zes jaren.
De eerste burgemeester van Didam krachtens het nieuwe reglement was J. van Embden, die sinds 1818 als schout had gefungeerd.
De bestaande indeling van het platteland bleef gehandhaafd zolang door de koning nog geen nieuwe was vastgesteld. Wanneer ergens een districtscommissaris vertrok of overleed, werd diens district gecombineerd met een naburig district.
In 1831 werd het district Doesburg, waarvan zoals gezegd Didam deel uitmaakte, verenigd met de districten Bredevoort en Zevenaar.
Bij K.B. van 6 augustus 1837 ten slotte kwam wederom een indeling van het platteland, thans in vijf districten, tot stand. De districten Doesburg en Zevenaar werden samengevoegd tot één district Doesburg & Zevenaar, waarvan jonkheer J.A.C.A. van Nispen van Sevenaer districtscommissaris werd. De inwerkingtreding van de Provinciale Wet van 1850 en de Gemeentewet van 1851 maakte een einde aan de districtsgewijze indeling van het Gelderse platteland.
In het omvangrijke nieuw archief van de gemeente Didam heeft de ontwikkeling van de bestuursorganisatie duidelijke sporen nagelaten. De stukken daterende uit de eerste helft van de 19e eeuw weerspiegelen in menig opzicht de positie van achtereenvolgens de schout en de burgemeester (tot 1851) als uitvoerders van de rijks- en provinciale overheid, Ook hun persoonlijke bemoeiing met verschillende onderdelen van de gemeenteadministratie vond haar neerslag in zeer veel bescheiden.
De in de hierna volgende inventaris beschreven bescheiden omvatten, voorzover deze behoren tot het archief van het gemeentebestuur, de periode 1818-1939. Sinds 1940 wordt door de gemeentelijke administratie voor de ordening der archivalia gebruik gemaakt van het registratuurstelsel der Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De ordening en inventarisatie werden in 1958 ter hand genomen door de heer W. Zondervan. Wegens zijn benoeming tot archivaris van het Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg, was het hem niet meer mogelijk de inventarisatie te voltooien.
Vanwege de Inspectie van de gemeente- en waterschapsarchieven in Gelderland werd aan deze inventarisatie de laatste hand gelegd.
1962, W. Zondervan en E.J. van Ebbenhorst Tengbergen
Bijlage I. Naamlijst van Richters en Drosten van Didam
Bijlage II. Naamlijst van Burgemeesters van Didam
Toelichting
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1811-1939 (1962)
Auteur:
H.G. Nijman (aanvulling)
Toegang:
Inventaris
Gemeente:
Montferland
Omvang:
53,25
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
Information obtained from our archives can not be used without crediting the source and our archive must be mentioned at least once in full without abbreviations.
VOLLEDIG/Full:
Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1176 Gemeentebestuur Didam, 1811-1939 (1962)
VERKORT/Thereafter:
NL-DtcSARA 1176
Trefwoorden: