Uw zoekacties: Hervormde Gemeente Gendringen-Megchelen-Netterden, 1725-1970

0189 Hervormde Gemeente Gendringen-Megchelen-Netterden, 1725-1970 ( Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers )

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de datering, omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere. Als de datering jaartallen tussen haakjes bevat, betekent dat dat er zich stukken in het archief bevinden die buiten de datering van het 'archiefblok' vallen.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzcht
0189 Hervormde Gemeente Gendringen-Megchelen-Netterden, 1725-1970
Inleiding
Historisch overzcht
De oudste sporen van het christendom ter plaatse zijn te vinden in het kerkgebouw van de hervormde gemeente te Gendringen. De toren van de aan St. Martinus gewijde kerk werd volgens deskundigen rond 1100 gebouwd. Van binnenuit zijn in het ca. 150 centimeter dikke muurwerk nog schietgaten te zien die de stelling aannemelijk maken dat het gebouw in tijden van militair geweld diende als een toevluchtsoord voor de omwonenden. Serieus onderzoek naar oudere bouwsporen in de kerk werd tot dusver niet verricht.
Vast staat dat de kerk rond 1300 ressorteerde onder de bisschop van Keulen. Op 13 april 1341 beleende aartsbisschop Walramus van Keulen Adam, heer van den Bergh, met de hoge en lage jurisdictie in Gendringen en Etten, het patronaatsrecht en de tienden van de kerk in Gendringen, de gruit en de munt te Gendringen. *  Blijkens de leenakte was de vader van Adam, Fredericus van den Bergh, die in de periode 1312-1331 regeerde, al met deze rechten beleend geweest. De leenverhouding tussen het Berghse huis en de Keulse bisschop bleef bestaan tot aan de Reformatie.
De beeldenstorm ging in 1566 aan het graafschap Bergh voorbij. Ofschoon de Reformatie toegedaan wensten graaf Willem IV van den Bergh en zijn vrouw, gravin Maria van Nassau, zuster van Willem van Oranje, de nieuwe gereformeerde kerkleer niet met harde hand aan hun onderdanen op te leggen. Zij stonden een geleidelijke reformatie voor, die zonder veel opzien te baren bepaalde kerkelijke praktijken en ceremonieën zou doen verdwijnen. De revolutionair calvinistische handelwijze van graaf Jan van Nassau, stadhouder van Gelre, wezen zij af. * 
Het graafschap Bergh bleef niet gespaard voor het geweld dat de opstand tegen het Spaanse bewind, de Tachtigjearige Oorlog, met zich meebracht. Het kasteel Ulft, zowel door de Spaanse als door de staatse troepen, beschouwd als een belangrijk steunpunt, trok de strijdende partijen aan en wisselde een aantal malen van bezetter. De toestand in het Gendringse was desolaat. Velen verlieten hun woonstede om zich elders in veiligheid te brengen. De nieuwe kerkleer kreeg in de chaos geen kans zich te vestigen.
In 1580 werd op de Harderwijk gehouden provinciale synode van Gelderland besloten om voor ieder kwartier van Gelderland een classis op te richten totdat door de voortgaande reformatie van de dorpen een verdere splitsing noodzakelijk zou worden. Het graafschap Bergh werd derhalve bij de classis Zutphen ingedeeld. * 
Door de onzekere krijgssituatie in het Gelderse, een deel werd nog beheerst door de Spaanse troepen, werd de voortgang van de reformatie vertraagd. In het graafschap Bergh was in 1582 nog niets veranderd. De classis maande de graaf de kerken in zijn gebied te reformeren. *  Graaf Willem IV echter was zowel moreel als politiek niet gemotiveerd om daaraan gevolg te geven. Uit frustratie, ontstaan door het matige respect dat zijn persoon van staatse zijde genoot, zocht hij toenadering tot de Spaanse landvoogd Parma. De geheime onderhandelingen lekten uit. In 1583 werd hij met zijn vrouw gearresteerd en weer vrijgelaten onder de voorwaarde zich van het politieke bedrijf te onthouden. Dit geschiedde in zoverre dat hij zich beijverde voor een neutrale status van zijn graafschap.
Zijn zoons traden in Spaanse krijgsdienst. Dat Willem van den Bergh niet van plan was haast te maken met het uitbannen van de katholieke religie bleek ondermeer uit het feit dat hij op 25 mei 1584 de kapel te Megchelen wederom bij de pastorie van Gendringen voegde ten behoeve van de pastoor Johannes de Vrede. *  Graaf Willem IV overleed op 6 november 1586 op het kasteel Ulft. Zijn echtgenote, gravin Maria van Nassau (overl. 1599), zette het streven naar neutraliteit met succes voort.
Het militaire optreden van Prins Maurits van Nassau, waaronder de veroveringen van Zutphen (1591), Groenlo (1597) en de bezetting van Emmerik (1598), verstevigde de macht der staten in het Gelderse gebied aanmerkelijk. Er ontstond een stabiele situatie waarin het platteland weer bewoonbaar werd. Van voortzetting der kerk in katholieke geest kon in deze toestand geen sprake meer zijn. Bij gebrek aan predikanten werd geppogd de zittende pastoors van Etten, Gendringen en Netterden over te laten gaan naar het protestantisme. De pastoor van Netterden weigerde en nam de wijk. De pastoors van Etten en Gendringen gaven er blijk van genegen te zijn zich in de nieuwe kerkleer te schikken. Toegewijd toonde de oude Gendringse pastoor Johannes de Vrede zich niet. Op de classicale vergaderingen liet hij "wegens sijns alderdom", hij was reeds 50 jaar pastoor geweest, verstek gaan. In 1605 werd hij aan de kant gezet. *  Met Johannes Rochlingius kreeg Gendringen zijn eerste predikant. Dat Johannes de Vrede geen afstand had genomen van zijn oude geloof bleek duidelijk na zijn ontslag. Rochlingius "ein Huyrlinck" en zichzelf "die rechte pastoer" noemende, doopt hij kinderen en pleegde andere ceremonieën conform de rooms katholieke kerkleer. * 
De landdrost Van Zuylen die de zaken in de heerlijkheden Gendringen en Etten, voor de in Spaanse dienst strijdende generaal-veldmaarschalk, graaf Frederik van den Bergh, behartigde, kreeg van de Gelderse gedeputeerden opdracht een einde te maken aan het optreden van Johannes de Vrede die in 1608 overleed.
Ook de Gendringse koster-schoolmeester wenste zich niet volledig aan de reformatie te conformeren. In 1620 weigerde hij de acte van de nationale synode aangaande het schoolmeesterschap te ondertekenen. Vriendelijke aandrang had geen uitwerking. In 1622 werd hem de functie van schoolmeester en voorzanger ontnomen. *  Behalve Gendringen had ook Megchelen een gereformeerde schoolmeester.
De positie van de predikant werd met het oprichten van een kerkenraad in 1632 verstevigd. *  Over de omvang van het aantal gemeenteleden zijn uit die tijd geen gegevens bekend. Het feit dat de predikanten vrij lang in Gendringen verbleven geeft voeding aan het vermoeden dat zij zich omgeven wisten door een groot aantal toegewijde geestverwanten.
Het katholicisme dat oogluikend door de graven Van den Bergh in hun graafschap werd toegestaan, dan wel bewust gehandhaafd, bleef een voortdurende bron van ergernis. In 1651 klaagde ds. Andreas Wogsius bij de classis "die stoutigheid der papen nemt hoe langer hoe meer toe". Uit Ulft en het buurtschap Voorst waren de laatste twee jaar maar weinig kinderen in zijn kerk ten doop gebracht en de pastoor van Anholt bestond het om in het onder Gendringen gelegen huis De Wildt mensen in de echt te verbinden. In 1678 sprak een soortgelijke klacht van de kerkenraad over een mispriester die op het, aan de graaf Van den Bergh behorende, kasteel Ulft een woning betrokken had en aldaar op alle zon- en feestdagen missen las, kinderen doopte, huwelijken voltrok en een "paepsche schole" hield. * 
Het Berghse gravenhuis was de aangewezen instantie om maatregelen te nemen tegen deze uitingen van rooms katholieke geloofsbeleving. Ondanks aandrang van het Gelderse Hof bleef adequaat ingrijpen uit. De tussen het Berghse huis en de Gendringse kerkenraad heersende onenigheid omtrent de uitoefening van het benoemingsrecht van de predikant *  zal ongetwijfeld een van de redenen geweest zijn waarom de, toch al niet van katholieke sympathie gespeende, graven zich in het beschermen van de Reformatie passief opstelden. Mede door de nabijheid van rooms katholieke kerken in Anholt, Millingen en Süderwick, had het merendeel van de bevolking ruimschoots de gelegenheid zich in de oude kerkleer te handhaven.
Vooral de gereformeerde lidmaten te Megchelen voelden zich bedreigd door het hen omringende "pausdom". Onderandere in 1681 dienden zij een verzoek in om een zelfstandige gemeente te mogen vestigen. In het bezit van een eigen kapel met bijbehorende grond en een koster-schoolmeester leek de stap naar de vorming van een eigen gemeente maar klein. Het schreeuwende tekort aan predikanten en de te wankel geachte financiële basis echter weerhield de classis ervan aan dat verlangen tegemoet te komen, zodat het in de voor-reformatorische tijd tot stand gekomen verbinding met Gendringen bleef voortbestaan. * 
Gedurende de 18e eeuw maakte de verontwaardiging over het voortbestaan van de katholieke leer plaats voor berusting. De te Ulft gevestigde pastoor kon in zijn aldaar opgerichte kerkgebouw ongehinderd zijn gang gaan. Wel nam de drost in 1760 naar aanleiding van klachten van de Gendringse schoolmeester Rutger Aaltink maatregelen tegen het bestaan van bijscholen waar de kinderen anders dan in de gereformeerde leer werd voorgegaan. * 
In de Franse tijd (1795-1813) ondernam een aantal Gendringse katholieken pogingen om weer greep te krijgen op een deel van de in de Reformatie aan de gereformeerde leer verloren gegane kerkelijke bezittingen. Zij stelden gemeenschappelijk gebruik van het kerkgebouw voor. De in 1796 tot stand gekomen scheiding tussen kerk en staat en de gehuldigde principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap strekten in tegenstelling tot de verwachting niet tot hun voordeel. De bestaande toestand bleef gehandhaafd. Een bij een dergelijk verzoek uitgevoerde telling van het aantal zielen der verschillende godsdienstige gezindten te Gendringen en omliggende buurtschappen leverde in 1798 het volgende beeld op: * 
Gereformeerden: Gendringen-311; Megchelen-127; Ulft, Wals, Wieken, Milt, Varsselder, Hunten, Oer, Pol, Breedenbroek-238. Totaal: 676 gereformeerden.
Katholieken: Gendringen-307; Megchelen-329; Ulft-255; Wals, Wieken, Milt-126; Varsselder, Hunten, Oer, Pol-434; Breedenbroek-98. Totaal: 1549 katholieken.
Totaal aantal joden: 58.

De kerk te Netterden werd met bijbehorende goederen in 1798 aan de r.k.-gemeenschap aldaar toegewezen. *  De Gendringse predikant J.B. Grimmelius, die de belangen van de hervormde gemeente aldaar bij deze regeling behartigde, kon maar weinig gewicht in de schaal leggen doordat de hervormde gemeente Netterden aangemerkt kon worden alls slechts bestaand op papier. Het aantal hervormden was er te verwaarlozen klein dan wel nihil. Pas in de vijftiger jaren van de twintigste eeuw werden de weinige te Netterden wonende hervormden officieel opgenomen in de hervormde gemeente Gendringen-Megchelen.
De Franse tijd kon eind 1813, wat de hervormde gemeente Gendringen en Megchelen betreft, zonder verlies van kerkelijk goed worden afgesloten. Wel werd het kerkelijke leven in 1814 ernstig belemmerd.
Het feit dat in dat jaar geen nieuwe lidmaten werden aangenomen is blijkens een aantekening in een lidmatenregister onderandere in verband te brengen met de inkwartiering van "vreemde troepen". * 
Op 19 mei 1830 trof de Gendringse kerk eenzelfde lot als in 1608. Een felle brand die een groot deel van het dorp verwoestte legde ook de kerk in de as. Van het kerkgebouw dat vier jaar eerder een grondige opknapbeurt had ondergaan restten slechts de muren. Dankzij een uitkering uit het fonds voor noodlijdende kerken en schenkingen van particulieren en de inzet van de gehele Gendringse gemeenschap en bewoners van de buurtschappen en naburige gemeenten, kon de nieuwe kerk op 17 mei 1835 in gebruik worden genomen. Het schoolgebouw had tijdelijk dienst gedaan als kerk. De herbouwde kerk vertoonde uiterlijk geen gelijkenis meer met zijn middeleeuwse voorganger. De oude toren, waarvan de spits aanvankelijk niet werd herbouwd, was geheel van pleisterwerk voorzien. Het schip, nu zonder steunberen, sacristie, zijbeuken en priesterkoor, was geheel vernieuwd. Pas bij restauratiewerkzaamheden in 1879 werd de toren voorzien van een spits. De bouw ervan werd gefinancierd door kerkvoogd J.B. Breukink en echtgenote. * 
De afscheidingsbeweging die na 1836 in Varsseveld nogal wat volgelingen vond, liet de hervormde gemeenschap te Gendringen onberoerd. Zorgen maakte de kerkenraad zich om de toenemende emancipatie der katholieken. In 1813 hadden de katholieken in het dorp in de havezate "de Oevelgunne" een kapel ingericht. Ook had zich daar een pastoor gevestigd. In 1853 ondersteunde de kerkenraad de petitie tegen het herstel van de r.k.-hiërarchie in Nederland. * 
In 1857 greep een deel van de Megchelse hervormden de bouw van een r.k. kerk aldaar mede aan als argument om te komen tot de vorming van een zelfstandige Megchelse hervormde gemeente.
Een commissie van ingezetenen diende daartoe herhaalde malen bij de kerkenraad verzoeken in. De kerkenraad, die in 1858 de buurtschappen Ulft, Oer en Pol naar de hervormde gemeente van Etten zag overgaan, achtte afscheiding niet in het belang van de gemeente en bleef weigeren. Na het overlijden van ds. M.H.A. van Meurs in 1859 werd besloten dat de nieuw te beroepen predikant, met aanpassing van tractement de verplichting zou worden opgelegd om eens per maand een predikbeurt in de Megchelse kapel te houden en om er eens per jaar het avondmaal te vieren. In de uit de middeleeuwen daterende kapel was sinds 1830 geen kerkdienst meer gehouden. Het gebouw was als school in gebruik genomen. In 1863 werd het interieur geheel vernieuwd en voor godsdienstoefeningen geschikt gemaakt. Met ingang van 19 juli 1863 kwamen de Megchelse hervormde weer regelmatig bijeen in de kapel. * 
Na 1880 drongen de troebelen rond de leerstelling van de hervormde kerk ook de hervormde gemeente te Gendringen binnen. Hoewel reeds christelijk afgescheidenen binnen de grenzen van de burgerlijke gemeente woonden, had de hervormde gemeente geen leden aan de afscheiding verloren. Na het vertrek van ds. L.J. van Rhijn in 1885 kwam het verzoek van een aantal lidmaten, voornamelijk woonachtig in het buurtschap Voorst, om een rechtzinnig predikant te benoemen in plaats van een liberaal, opdat zij anders "een Evangelisatie te Gendringen stichten zullen zoo als die op vele andere plaatsen bestaat en waar ons en onze kinderen het evangelie der zaligheid verkondigt wordt". De kerkenraad antwoordde niet anders dan een rechtzinnig predikant te wensen en beriep ds. M. Göpner uit Linschoten. Eind 1887 konden dezelfde lidmaten zich blijkbaar niet langer vinden in de door de kerkenraad gevolgde koers. Zij nodigden de kerkenraad uit de reformatie van de kerk weer ter hand te nemen.
Onvoldoende gehoor vindend wendde nog in 1887 en begin 1888 een aantal gezinnen zich definitief van de hervormde kerk af. Kinderen werden onttrokken aan de catechisatie en sommigen namen functies aan in de, op 3 oktober 1887 opgerichte, Gereformeerde Dolerende kerk Gendringen-Wisch. Daarmee tonend zich als afgescheiden te beschouwen, werden zij als lidmaten geschrapt. * 
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog kwam binnen de hervormde gemeente een einde aan een periode van betrekkelijke rust. Een complex conflict dat in de wijde omtrek bekendheid kreeg als "de Gendringse schoolkwestie" zou de gemeente tot in de jaren dertig beroeren. Een belangrijke oorzaak was gelegen in de smokkelhandel met het gebrek lijdende Duitsland. Een handel die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog tot een ongekende bloei kwam. Een groot aantal lidmaten nam deel aan het verboden economische verkeer en vond in de predikant, dr. J. van Dorp, met achter zich de kerkenraad een felle tegenstander. Bij enkelen riep het politieke engagement van de predikant met de Christelijke Sociale Partij weerstand op. De CSP, opgericht door de Gendringenaar mr. R. van de Laar, vertegenwoordigd in de Tweede Kamer, Provinciale Staten en in de Gendringse gemeenteraad, beoogde met inachtneming van de christelijke waarden te komen tot een socialistische samenleving. * 
Met de bovengenoemde irritaties als achtergrond kwam J. van Dorp in 1921 in botsing met het bestuur van de Christelijke Nationale School, waarvan hij oorspronkelijk deel uitmaakte. Het conflict ontaardde in een prestigeslag tussen de predikant en de kerkenraad enerzijds en het schoolbestuur anderzijds. De kerkenraad hanteerde het wapen van de kerkelijke tucht.
De vijf leden van het schoolbestuur werden geschorst van de bijwoning van eredienst en het avondmaal. *  Bemiddelingspogingen van onderanderen ds. J.M. Jalink, de voorganger van dr. J. van Dorp, en de classis werkten eerder averechts. Als tegenhanger van de Chr. Nat. School richtte de kerkenraad in 1924 een eigen Nederlandsch Hervormde School op. Hiermee werd het aantal betrokkenen bij het conflict vergroot. Ouders van schoolgaande kinderen werden nu gedwongen openlijk partij te kiezen met alle gevolgen van dien. Verdeeldheid heerste alom. In 1925 werd de kerkelijke tucht opgeheven. *  Van toenadering was echter geen sprake. De kerkgang was sterk teruggelopen. Ook degenen die zich afzijdig wensten te houden bezochten de dienst niet. Een klein aantal lidmaten saboteerde de betaling van de in 1921 ingevoerde hoofdelijke omslag (kerkelijke belasting). Opzeggingen van het lidmaatschap kwamen niet voor. De hervormde gemeente van Silvolde voorzag op aandrang van de classis in de kerkelijke behoeften van de tegenstanders van dr. van Dorp.
De school van de kerkenraad, waarvan het leerlingenaantal dat van de Chr. Nat. School overtrof, verkeerde voortdurend in financiële nood. *  Het onderhoud van school en onderwijzer was moeilijk op te brengen. Onenigheid tussen de predikant en de onderwijzer welke laatste dientengevolge ontslagen werd, maakte de situatie er niet beter op. *  In 1931 ging de Ned. Herv. School ter ziele. De kerkenraad trad in overleg met het bestuur van de Chr. Nat. School. Mede door enkele in de loop der tijd onstane veranderingen in de personele sfeer en de manifestatie van een 'neutrale' stroming, nogal wat kinderen werden naar de in 1931 opgerichte Centrale Openbare Lagere School gestuurd, verliep het proces van toenadering redelijk voorspoedig.
In de jaren dertig verdween de verdeeldheid grotendeels en werd in 1940 door de, uit de Duitse bezetting voortvloeiende, misère definitief naar de achtergrond geschoven.
De eerste noemenswaardige schade van de oorlog liep de gemeente op in 1943 toen de bezettende macht in de gemeente Gendringen een aantal kerkklokken vorderde. De hervormde gemeente zag vier van zijn kerkklokken afgevoerd worden naar de smeltkroezen van de Duitse oorlogsindustrie. *  Grote schade werd opgelopen in de nadagen van de oorlog. Behalve een aantal gemeenteleden dat het leven liet, was er materiële schade. In maart 1945 werd het in 1927 gebouwde verenigingsgebouw door raketbommen verwoest. Eind 1944, begin 1945 had het verenigingslokaal dienst gedaan als opvangplaats voor door mishandeling verzwakte Nederlandse dwangarbeiders uit het nabij het Duitse Rees gelegen arbeidskamp. Bij de gevechten die aan de bevrijding van de gemeente Gendringen voorafgingen werd de Megchelse kapel zwaar beschadigd. De kerk te Gendringen doorstond het strijdgewoel relatief goed.
In de jaren na de oorlog kon de schade, mede dankzij de in het kader van de adoptie-actie verleende financiële steun van de Ned. Herv. gemeente te Holten, worden hersteld. In 1954 werd de periode van wederopbouw en herstel afgesloten met de ingebruikname van het nieuwe verenigingsgebouw dat de naam "de Rank" kreeg.
In 1955 werd naar aanleiding van een reconstructie van de Raadhuisstraat aan de achtergevel van het kerkgebouw opgraving verricht waarbij de fundamenten van het voormalige priesterkoor van de in 1830 afgebrande kerk werden blootgelegd. Hoofddoel van het onderzoek was duidelijkheid te verkrijgen omtrent de lokatie van de stoffelijke resten van graaf Willem IV van den Bergh (overl. 1586) en diens echtgenote Maria van Nassau (overl. 1599), en enkelen van hun kinderen.
In 1761 was hun gebeente vanuit kasteel Ulft naar de Gendringse kerk overgebracht. *  De in twee grafkelders gevonden menselijke overblijfselen konden niet worden geïdentificeerd. * 
Organisatie
Het archief, lotgevallen en inventarisatie
Lijst van predikanten

Kenmerken

Datering:
1725-1970
Auteur:
P. Bresser. Aanvulling: Doetinchem, januari 2016. J. Barkhuysen
Toegang:
inventaris
Beperking:
50 jaar gesloten
Gemeente:
Oude IJsselstreek
Omvang:
4,375
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
Information obtained from our archives can not be used without crediting the source and our archive must be mentioned at least once in full without abbreviations.
VOLLEDIG/Full:
Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 0189 Hervormde Gemeente Gendringen-Megchelen-Netterden, 1725-1970
VERKORT/Thereafter:
NL-DtcSARA 0189