Uw zoekacties: Godshuizen Middelburg 1343-1812, 1343-1812

24.1 Godshuizen Middelburg 1343-1812, 1343-1812 ( Zeeuws Archief )

Hulp bij uw onderzoek.
De informatie in deze website is zeer divers en bedoeld voor mensen met een belangstelling voor historisch of genealogisch onderzoek.
Wij trachten de informatie zo eenvoudig mogelijk te houden, maar beseffen ook dat de aard van de informatie soms wel enige studie of historische inzicht vereist.

Zoeken en bladeren

  • Bladeren
    De meest eenvoudige manier van werken is het zoeken te starten zonder zoekterm. U kunt dan bladeren door alle aanwezige toegangen.
  • Eenvoudig zoeken
    Wilt u een specifieker resultaat dan adviseren wij u te starten met één zoekterm. Het resultaat dat u krijgt voldoet aan de zoekterm. U kunt het resultaat verder verkleinen door meerdere zoektermen op te geven.
  • Uitgebreid zoeken
    Kiest u voor uitgebreid zoeken dan kunt u afhankelijk van de situatie meerdere zoekvelden invullen, waarna het resultaat zal voldoen aan de specifieke zoekactie. In iedere veld kunnen meerdere zoektermen worden ingevuld.
  • Zoektermen combineren
    Zoektermen worden gecombineerd De zoekfunctie voegt automatisch "en" toe tussen de verschillende zoekmogelijkheden die worden gebruikt. Zo kunnen 'zoeken met alle woorden' en 'zoeken met één van de woorden' worden gecombineerd.
  • Booleaanse operatoren
    Normaal worden meerdere zoektermen altijd gecombineerd met AND. U kunt bij het zoeken in een zoekveld ook gebruik maken van de Booleaanse operatoren: NOT en OR. De zoekacties met NOT beperken het zoekresultaat, terwijl OR veel meer resultaten oplevert.
    OR wordt vooral geadviseerd bij een bekende variatie op de schrijfwijze, bijvoorbeeld:
    - Den Haag OR ’s-Gravenhage
    - Vereeniging OR Vereniging
  • Woordcombinatie
    Wilt u zoeken met een woordcombinatie in een vaste volgorde (bijv. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten), zet deze woorden dan "tussen aanhalingstekens".

Verfijnen
In de meeste gevallen zal naast het zoekresultaat een mogelijkheid tot verfijnen worden aangeboden. Verfijnen kan bijvoorbeeld op materiaalsoort, maar in andere gevallen op plaats en straat. Dit is afhankelijk van het archiefmateriaal dat geselecteerd is.

Sorteren
De resultaten staan gesorteerd in een standaard sortering. Dit kan per toegang verschillend zijn. In de meeste gevallen kan voor een andere sortering worden gekozen.

Digitaliseren op verzoek
Zie http://www.zeeuwsarchief.nl/over-ons/tarieven

beacon
 
 
Inleiding
1. Woord vooraf
2. Algemene inleiding
3. Gasthuis
3.1. Gesticht
3.2. Gebouwen
De ligging van het gasthuis was aan de Zuidzijde van de Lange Delft. Zeer waarschijnlijk heeft het daar van den beginne af aan gestaan, maar met zekerheid leert het zich op die plaats eerst kennen in 1429, toen er eene nieuwe houten goot 'in den dilft' voor het gasthuis gemaakt werd (zie H.M. Kesteloo. De Stadsrekeningen van Middelburg I 1365-1449 (blz. 56)). In de 15de eeuw en later bestond het uit een complex van gebouwen, waarvan elk zijne bijzondere bestemming had, en dit wijst er op, dat het gesticht aanvankelijk van kleinen omvang is geweest en later gaandeweg is uitgebreid. Intusschen behoorde in 1396 er reeds eene kerk toe (H.M. Kesteloo. Als eerder (blz. 10)), die evenals het gasthuis naar O.L.V. heette, het hoofdgebouw van de inrichting vormde en tot 1867 bestaan heeft, toen zij met bijna al de andere gebouwen van het gasthuis gesloopt is. Reeds lang echter was zij aan den publieken eeredienst onttrokken. In de 17de tot de 19de eeuw werd er alleen voor de gealimenteerden nog godsdienstoefening in gehouden en daarom bleef men haar nog altijd De Kerk (ook wel de Witte zaal) noemen. Enkele malen wordt O.L.V. kerk ook wel Opperkerk genoemd. De naam ontstond na den bouw eener nieuwe kapel in 1493 en 1494, die men dan in tegenstelling de Neerkerk heete, omdat zij lager van dak dan de Opperkerk was. De zolderbalken van de O.L.V. kerk waren versierd met afbeeldingen van apostelen en heiligen, waaronder mede de Moedermaagd met het gezicht naar het Oosten als de Regina Sanctorum geplaatst was (Zie de aangehaalde Memorie van den Provincialen archivaris J.P. van Visvliet).
In 1519/20 zijn er werkzaamheden aan dit hoofdgebouw verricht: een muur werd afgebroken, een fundament van een pilaar gedolven, een pilaar aan het altaar afgebroken, eveneens 'de scalien van (het) oude gasthuus'. Het volgende jaar (1521) werd de kerk met hout gedekt. In 1583 werd een schutsel in de kerk en een nieuwe poort in het gasthuis gemaakt. De Catalogus der oud- en zeldzaamheden enz., aanwezig in de oudheidskamer te Middelburg, vermeldt op blz. 44 dertien houten beeldjes, welke gediend hebben tot sleutels onder de moerbalken van deze kerk. 'Zij stellen engelen voor, dragende de onderscheiden voorwerpen, bij het lijden en de kruiziging van den Zaligmaker gebruikt'. Mede van de afbraak dezer kerk afkomstig wordt daar 'Oude Zeeuwsche metselsteen, lang 30, breed 15, dik 7 1/2 centimeter en zwaar 6 kilogram' bewaard.
Eene nieuwe kerk, gelijk gezegd, werd in 1493 en 1494 ten Zuiden van de O.L.V. kerk, op de plaats waar vroeger was begraven, gebouwd. De kosten hiervan zijn ten laste van het gasthuis gebracht, dat daarvoor onderscheidene giften ontving (Zie de rekening van 1494/5 hoofdstuk 'Testamenten ende aelmijssen'. De omschrijving van den laatsten post der 2de bladzijde van dit hoofdstuk is merkwaardig genoeg om hier af te schrijven: 'Ontfangen unter capsa van gracien totten tymmeragen behouf ende dat ghecommen zijnde van een persone, die wy niet en kennen, die tot ons ghecomme is seggende: ghy goe mannen, gaet totten kisten, die aen den cruysse staet, ghy selter eene summe van gelde in vinden, die ghegheven is totten tymmeragen, haeletet uut, dattet niet ghestolen en wart. Ende als wy daertoe camen, soe hebben wy daerinne ghevonden XI L XIXsch. IIIIgr.').
In archiefstukken wordt deze kerk achtereenvolgens met verschillende namen aangeduid: gedurende den bouw en ook in eenige latere rekeningen noemt men haar 'Gods ackere' of 'capellekin'; eenmaal, direct na de voltooiing, zoals later blijken zal, St. Barbara; in vervolg van tijd komt zij meer onder den naam van Neerkerk voor; en de rendant eener straks te vermelden rekening van 1567 noemt haar O.L.V. kerk. Niet stilzwijgend mag hier voorbijgegaan worden, dat in Reg. nr. 371 gesproken wordt van gasthuismeesters der St. Barbara kapel, en in eene resolutie van Wet en Raad van 28 januari 1568 gasthuismeesters geautoriseerd worden om met de kerkmeesters der Voorkerk van de Abdij, die door den brand van den 24sten dier maand onbruikbaar was geworden, te accorderen omtrent het gebruik van 'de capelle van Sinte Barbere, geseyt het nedergasthuys'. De kwestie van namen moet echter bij de geschiedenis van dit gasthuis met zijn dubbelen naam en van de daartoe behoord hebbende kerken precies gesteld worden, en met het oog daarop verdient het opmerking, dat het eerstbedoelde stuk volstrekt geene betrekking heeft op eene kerkelijke maar op eene algemene zaak, waarin gasthuismeesters voor het geheele gesticht partij zijn. Hoezeer er dus ook al letterlijk St. Barbara kapel staat, kan de betekenis niet anders dan St. Barbara gasthuis zijn. In het laatste voorbeeld slaat de eigennaam eveneens op het gesticht: de kapel van het St. Barbara gasthuis. Zoo heeft men ook in vervolg van tijd den naam, die het gasthuis laatstelijk gedragen had, gekoppeld aan de laatstgebouwde kapel en is in het spraakgebruik St. Barbara aan die kapel verbonden gebleven.
Nadat de kerk in 1558, 1560 en 1566 in drie rekeningen voorkomt als verhuurd voor berging van koopmansgoederen, werd zij in 1568 aan kerkmeesters der Voorkerk van de Abdij afgestaan, die haar naar het schijnt tot 1571 gebruikt hebben. Althans in de rekening van 1571/2 wordt de opbrengst geboekt eener collecte, die in de Gasthuiskerk tot leniging van den nood, waarin het gesticht ten gevolge der tijdsomstandigheden verkeerde, gehouden was. Van 1579 tot 1589 was zij weder verhuurd aan Engelsche kooplieden. Het volgende jaar komt de huursom hiervan niet meer voor 'duerdien de kercke aenveert is by (het) collegie van Wet ende Raedt om daerinne predicatie te doene'. In de rekeningen van 1605 tot 1624 wordt de huur geboekt van eene kamer boven den ingang van de Engelsche Kerk in de Nieuwstraat, waaruit blijkt, dat de Neerkerk toen bij eene Engelsche gemeente in gebruik is geweest. Met ingang van 1 januari 1799 werd zij aan de R.C. gemeente verkocht, wat aanleiding gaf tot verbouwingen in de kerk zelf en tot het dichtmetselen van de verbindingsdeur met den aangrenzenden bajert (zie pakket C nr. 172 (nrs. 6 tot 8 van dezen Inv.)). Waarschijnlijk zijn toen ook de schilderingen, waarmede het verwelf ook van dezen tempel versierd was, verwijderd. In c. 1845 ging de eigendom der kerk over op de Chr. Afgescheidene, nu Gereformeerde gemeente, die er thans nog haren kerkdienst houdt.
Bij den bouw van 'Gods ackere' werd altaarsteen verwerkt. De voorlaatste post van de rekening over 1494/5 luidt: 'Betaelt Aerrent die scrijnwerker voer de patroen van den appel te maken ende voer die ijsseren traelge in de II voerste doren te laten ende weder te sluten ende te hangen, ende noch van dat verweelf metten mockeren te maken up dat Heylic graf'. Uit andere posten blijkt, dat die appel van 152 pond rood koper gemaakt werd, 'met zonnen ende sterren ende manen' beschilderd, en met een kruisop de kerk is gezet. Niet lang betrekkelijk heeft hij daar gestaan: de appel van Jerusalem werd in 1588 voor oud koper tot een gewicht van 124 pond verkocht, maar eene herinnering er aan is tot heden nog in de afbeelding er van boven den ten zelfde jare gemaakten tweeden ingang tot de kerk in de Nieuwstraat bewaard gebleven. Van het 'Heylic graf' is later nog eenmaal sprake, nl. in de rekening van 1513/4, waarin geboekt is: 'Item noch betaelt Matte van een doeck opt Heylich graft, die sy gecoft heeft XXI gr.' Vermoedelijk moet hier gedacht worden aan eene nabootsing van het Heilig graf te Jerusalem, zooals er niet zelden, gelijk mede afbeeldingen van den stal te Bethlehem, in de kerken gemaakt werden (Zie: W. Moll. Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming II derde druk (blz. 197 vlg.)).
De deur, zooeven bedoeld, hetzij geheel of gedeeltelijk van ijzer, werd in 1520/1 door een 'poerte in de nyewe kerke' van wagenschot vervangen. Deze zal vermoedelijk dezelfde dubbele deur zijn geweest, die nog thans op de Lange Delft toegang tot de kerk verleent en op wier sluitband zich een beeld bevindt, waarvan de voorstelling in de laatste 100 jaren door verlies van enkele deelen en een dikke verflaag onzeker is geworden, maar in c. 1809, toen de gasthuismeester P. Ackermans jr. eenige notitien over het gasthuis maakte, nog 'klaar zien' liet 'in het hout uytgehouwen MARIA met het kindje'(Zie nr 44 van de Varia der Bibliotheek van handschriften, berustende in het Rijks archief in Zeeland). Boven de deuren in een nis, moeten zich vroeger steenen beelden bevonden hebben, zij werden in 1568 hersteld. (Zie de rekening van O.V. in het Nedergasthuis achter in nr. 91). In de kerk was gelegenheid tot begraven, waarvan tot in de eerste helft van de 19de eeuw gebruik is gemaakt (Het is mij niet mogen gelukken om het jaar te vernemen, waarin voor het laatst in de kerk begraven is.
De heer G. Rengs, pastoor te Middelburg, tot wien ik mij om inlichtingen had gewend, heeft in het onder zijne berusting zijnde archief d.o.t. niets kunnen vinden. Zijne Weleerwaarde kon mij alleen mededeelen, dat in de notulen van 2 september 1844, na het besluit om de St. Barbara kapel te verkoopen, de vraag besproken wordt, hoe te handelen met de Lijken, daar begraven, en in die van 3 maart 1845 bepaald wordt, 'dat de Lijken, die in de St. Barbara capel leggen, allen in een gemetseld graf zullen worden geplaatst, dat daar aanwezig is en behoorlijk met zerken zal geslooten worden'.); Magdalena Clais' dochter Van der Goes, ziekenmoeder, (c. 1550) en Johan van Basselaere, gasthuismeester, (1669) vonden er o.a. hunne laatste rustplaats. Hierna zal te gelegener plaatse gewezen worden hoe het bouwen dezer kapel met begraafplaats wellicht een uitvloeisel is geweest van de stichting der broederschap Campo Sancto.
24.1 Godshuizen Middelburg 1343-1812, 1343-1812
Inleiding
3. Gasthuis
3.2. Gebouwen
De heer G. Rengs, pastoor te Middelburg, tot wien ik mij om inlichtingen had gewend, heeft in het onder zijne berusting zijnde archief d.o.t. niets kunnen vinden. Zijne Weleerwaarde kon mij alleen mededeelen, dat in de notulen van 2 september 1844, na het besluit om de St. Barbara kapel te verkoopen, de vraag besproken wordt, hoe te handelen met de Lijken, daar begraven, en in die van 3 maart 1845 bepaald wordt, 'dat de Lijken, die in de St. Barbara capel leggen, allen in een gemetseld graf zullen worden geplaatst, dat daar aanwezig is en behoorlijk met zerken zal geslooten worden'.); Magdalena Clais' dochter Van der Goes, ziekenmoeder, (c. 1550) en Johan van Basselaere, gasthuismeester, (1669) vonden er o.a. hunne laatste rustplaats. Hierna zal te gelegener plaatse gewezen worden hoe het bouwen dezer kapel met begraafplaats wellicht een uitvloeisel is geweest van de stichting der broederschap Campo Sancto.
Organisatie: Zeeuws Archief
De Catalogus der oud- en zeldzaamheden, hiervoren aangehaald, vermeldt een rond blok, waarop een lam is afgebeeld, afkomstig uit het gewelf dezer kapel.
Wat nu de overige gebouwen van het gasthuis betreft, wordt in de eerste plaats gewezen op de stadsrekening van 1428, waarin o.a. een pond Vlaamsch in uitgaaf wordt gesteld, die op order van B.S. aan de gasthuismeester(s) werd betaald om 'te helpen der clusenissen huus te maken.'(H.M. Kesteloo. Als voren (blz. 56)). Dat van dit gebouw ook gebruik is gemaakt, blijkt uit de rekening van het gasthuis van 1494/5, waarin onder het hoofdstuk: 'Den ontfanck uuter capsa ende alle die blocken' o.a. deze post voorkomt: 'Ontfangen van Aelkin, die voer die clunesse (Zie Verwijs en Verdam. Middelnederlandsch woordenboek III (kolom 1602)) bat, twelke die clunesse den gasthuysse gaf V sch I gr.' Later verneemt men van geen kluizenaarsters meer. Voorts vermelden de rekeningen uit het laatst der 15de en uit de 16de eeuw vele werkzaamheden, die zoowel het maken van nieuwe gebouwen als veranderingen aan bestaande betreffen. Behalve de kapel werd in 1493 en 1494 eene verdieping op een bestaand ziekenhuis of pesthuis gezet om in de daardoor verkregen kamer pestlijders te verplegen. Dit pesthuis onderging later eene beduidende reparatie, waarschijnlijk om het voor verpleging meer geschikt te maken, waarvoor een der gasthuismeesters in 1558 tien pond gelegateerd had (zie de rekeningen van 1558/9 tot 1561/2).
Hetzij dat betere inzichten in het voorkomen en bestrijden dezer ziekte ontstonden, hetzij dat de 'gave Gods' in hevige mate in de stad voorkwam, zoodat naar meerdere ruimte moest worden omgezien, of dat beide oorzaken tot verandering medewerkte(n), het is zeker, dat het tijdperk, waarin men pestlijders in het gasthuis nabij andere zieken verpleegde(n) ten einde spoedde. In 1568 werd het St. Aechtehuis, gelegen op of in de nabijheid van het Bagijnhof (In eene resolutie van Wet en Raad van 1565 januari 13 wordt gesproken van het St. Aechtehuis 'achter den Bagijnhove') voor lijders aan 'de haestige ziekte' ingericht, en na 1572 is er van een pestkamer in het gasthuis geen sprake meer. Het is niet duidelijk of het St. Aechtehuis als pesthuis voortdurend in gebruik is gebleven of dat het spoedig verlaten is en in zijne nabijheid een ander gebouw tot dat doeleinde gemaakt of ingericht is. De rekeningen geven hieromtrent geene voldoende zekerheid, maar wekken het vermoeden, dat er in 1573/4 weder eene verandering heeft plaats gegrepen. Nadat er nl. van 1568 tot 1572 steeds gesproken was van het St. Aechtehuis, spreekt men in 1573/4 van het nieuwe pesthuis in het Bagijnhof en komt de naam van bedoeld verlaten klooster niet meer voor, terwijl de rekening van laatstgenoemd jaar een hoofdstuk van reparatien aan het pesthuis bevat. Blijkens een post in de rekening van 1580 lagen er tusschen het pesthuis en het schuttershof 30 1/2 roeden grond. Tot 1724 bleef het bedoelde huis in het Bagijnhof gevestigd, waarna door de stad in 1745 eene woning op den Schroeweg buiten de Vlissingsche poort is aangekocht en tot pesthuis gedestineerd (zie Stadsnotulen van 1724 October 14 en 1745 Augustus 7). (In eene resolutie van Wet en Raad van 1565 Januari 13 wordt gesproken van het St. Aechtehuis 'achter den Bagijnhove'.)
In de volgende van de bewaard gebleven rekeningen, die van 1498/9 en 1499/1500, zijn de kosten geboekt, die gedaan werden aan de 'Mannen ende vrouwen bayart (Bayart = bayert; bayert-boef = zwerver, landlooper, kroegboef. Zie Oudemans' woordenboek (blz. 288) en Wagenaar. Beschrijving van Amsterdam II (blz. 244)) met die cameren'. Deze lokalen, ongeveer tusschen het hoofdgebouw en de nieuwe kapel, werden zeer waarschijnlijk nieuw gebouwd ter vervanging van een oud passantenhuis. Immers van af 1493 hielpen de gezellen uit den bajert (blijkbaar als noodhulp) aan het delven der fondamenten van de nieuwe kapel en in 1494 werden 50 pannen op het dak van den bajert gelegd, 'want hy boven al open stont.' In den nieuwen bajert werd een steenen bak gemaakt 'daer die ribouwen uutdrincken', en de rekening spreekt ook van hun bedden, benevens het leggen eener goot tusschen 'tlanghe zieckhuys ende mannen bayart', het dichten van vensters van het lange ziekenhuis en van de 'vierscare'. De mannen en vrouwen bajert schijnt beneden, de vierschaar boven geweest te zijn. In 1590 moet men de bajert niet meer in het gasthuis zoeken, maar in het Bagijnhof, waar de woningen, later gemerkt nrs. 36 en 37, als zoodanig dienen.
Het oude gast- of passantenhuis verliest in 1605 den naam van bajert, waaronder wij het in de stukken leerden kennen; het wordt nu voortaan aangeduid onder dien van mannen en vrouwen pottershuizen. De genoemde huizen nrs. 36 en 37 werden in 1607 weder voor woningen ingericht en verhuurd, zoodat de pottershuizen in dat jaar naar elders verplaatst zullen zijn, vermoedelijk weder naar het gasthuis, althans in 1631 en volgende jaren wordt het pakhuis nr. 26 (op het erf van het gasthuis, voorheen de Engelsche kamer, later verhuurd aan het chirurgijnsgilde) als zoodanig aangeduid, waarna in 1649/50 de woningen nrs. 26 en 27 in het Bagijnhof als pottershuizen voorkomen , waar zij nu voortdurend gevestigd bleven. Bij de reorganisatie der gestichten in 1812 bleven de pottershuizen nog in stand (zie de notulen van de Commissie der hospices van 1812 November 24).
De rekening van 1499/1500 houdt ook nog in: 'Reparacie van den uuthove', eene hofstede met bouw- en weiland, die door en ten bate van het gasthuis geexploiteerd werd. Zij moet tusschen 1526/7 en 1558/9 geliquideerd zijn, want in de rekening van laatstgenoemd jaar komt den 'Ontfanck van dat vercoft es geweest op het uythof van beesten ende vruchten' niet meer voor.. Ook te Westkapelle schijnt het gasthuis een hof gehad te hebben, dat echter niet rechtstreeks door het gasthuis gedreven werd.
De reparatien, die in de rekening 1505/6 geboekt staan betreffen 'heer Jans camer' en 'die winkele naest den gasthuuse'. Heer Jan was provenier in het gasthuis, tevens kapellaan. Reeds in het jaar 1432 blijkt, dat het gasthuis ook als proveniershuis diende. Hunne woningen schijnen aan de straat voor en naast de kerk van O.L.V. geweest te zijn (Zie Reg. nr. 118, en A.A. Fokker en J.C. de Man. De Gestichten en openbare gebouwen van Middelburg I (blz.9). 'Die winckels' moet ten Oosten van het gesticht gezocht worden; in 1469 bezat het gasthuis er drie of vier. Zij schijnen in 1506 en het volgende jaar grootendeels tot gewone burgerwoningen verbouwd te zijn (Zie ook H.M. Kesteloo. Alsvoren III 1500-1549 (blz. 24)).
Zoowel op het erf van het pest- als van het gasthuis werd begraven.
In 1547 kwam het gasthuis door koop van de stad in het bezit van de pakhuizen en erven, gelegen aan de Westzijde van het huis Oosteynde (zie Reg. nr. 528), dat ongetwijfeld aan den grond van het gasthuis grenzende was. De voorwaarden, die bij den koop tusschen partijen gemaakt zijn, zouden den plaatselijken toestand waarschijnlijk belangrijk kunnen toelichten, indien het register civiel, waarin zij geregistreerd staan, niet in het ongereede was geraakt. (Rechterlijk archief van Middelburg).
Verder worde gewezen op de schoorsteenen van het gesticht; in de rekeningen vond ik voor het vegen derzelve geene andere vermeld dan (1494/5) 1 in de gasthuiskeuken, 1 in de ziekenkeuken, 1 in den bajert en 1 in het ziekenhuis; en later (1498/9): 1 in de ziekenkeuken en 1 in de lange 'reke'.
Eindelijk worden op een in de rekening van 1571/2 gehecht lijstje de volgende kamers genoemd:
de kerk (29 verbranden, zieken en gekwetsten),
de oude manskamer (3 verbranden en 7 zieken),
de vrouwenkamer (6 verbranden, 5 zieken en 5 vrouwen),
de nieuwe manskamer (2 verbranden, 9 zieken en gekwetsten),
de voorste feestkamer (13 verbranden en 4 zieken),
de achterste feestkamer (1 verbrande, 11 zieken en gekwetsten),
de bajert (12 zieken).
Voor latere bij- en verbouwingen moet verwezen worden naar de rekeningen en voor zooveel betreft den lokalen toestand in 1857 naar het aangehaalde werk van Fokker en De Man.
Alvorens echter van het onderwerp der gebouwen geheel af te stappen moet hier met enkele woorden van het in het gasthuis gevestigde chirurgijnengilde gewag worden gemaakt. Het geschiedt te dezer plaatse, omdat het in bruikleen hebben van eenige localiteit van het gasthuis door bedoeld gilde de eenige band is geweest, die er tusschen beiden heeft bestaan. Bij resolutie van Wet en Raad van 1655 December 25, werd aan het gilde het zoogenaamde pottershuis, een pakhuis op het erf van het gasthuis, voor ontleedkundige lessen ten gebruike afgestaan op voorwaarde, dat het gilde het pakhuis zou onderhouden zonder kosten voor het gasthuis. In genoemd jaar kreeg het gilde deze gelegenheid in de plaats van eene andere op eene der bovenkamers in het gasthuis, waarheen het vervoer van lijken zijne eigenaardige bezwaren had. De resolutie van 1655 werd in 1669 door een ondershandsch contract nader bevestigd, waarbij het gilde boven het gewone onderhoud met een cijns van 2 schellingen 's jaars bezwaard werd. Het gilde beschikte over weinig geldmiddelen, het onderhoud bleef achterwege en in het laatst van de 18de eeuw verkeerde het pakhuis in zulk een toestand van verval, dat de professor er zijne lessen niet meer in dorst te geven. De stad kwam toen ter hulp: thesauriers werden bij resolutie van 19 maart 1791 geautoriseerd aan het gilde 12 pond 's jaars tot herstelling van het gebouw te betalen (zie pakket C nr. 143 (nrs. 6 tot 8 van dezen Inv.)). Een nieuw contract was hiervan het gevolg. Gasthuismeesters lieten het gebouw in orde brengen en namen de verplichting op zich het voortaan ook te onderhouden, mits dat het gilde de 12 pond 's jaars aan het gasthuis uitkeerde. De vroegere cijns van 2 schellingen bleef bovendien bestaan (zie nr. 144 van pakket C).
Het gilde had in het gasthuis nog een ander gebouw: de zoogenaamde gildekamer, gelegen achter de anatomiekamer. Bij contract van 1668 October 26 (zie pakket C nr. 77 (nrs. 6 tot 8 van dezen Inv.)) verkreeg het daarvoor een stuk grond tegen een jaarlijkschen cijns van 25 schellingen, waarop het gilde zelf de bedoelde kamer bouwen liet. Zie verder nog in pakket C. nrs. 27, 124, 126,en 154.
3.2.1. Broederschappen
3.2.2. Kerkelijke diensten
3.2.3. Het eigenlijke Gasthuis
3.2.4. Financiën
3.2.5. Veranderingen in de bestemming van het huis
3.3. Bestuur
3.4. Archief
4. Armweeshuis
5. Armziekenhuis
6. Burgerweeshuis
7. Simpelhuis
8. Oude Mannen- en Vrouwenhuis
9. Bijlage: Inleiding Leprooshuis en Oude mannen en vrouwenhuis
Regestenlijst
Van de in deze inventaris beschreven charters en losse stukken uit de periode 1343-1574 heeft de inventarisator korte inhoudsopgaven (regesten) vervaardigd. Deze regesten publiceerde hij in een regestenlijst die als bijlage bij de inventaris fungeerde (pagina 285-448). Het daarin vermelde regestnummer (1-633) dient tevens als nummer voor de registratie en opvraging van deze stukken, vandaar dat het noodzakelijk was deze charters en losse stukken tot een afzonderlijk bestand te maken ("Godshuizen Middelburg 1343-1812, Charters"), en de regestenlijst tot een afzonderlijke toegang daarop te presenteren (toegang 24.2).

Kenmerken

Datering:
1343-1812
Andere namen:
Bestuur der Godshuizen te Middelburg, Gasthuis, Armweeshuis, Armziekenhuis, Burgerweeshuis, Simpelhuis, Oude Mannen- en Vrouwenhuis, Linnen-, Naai- en Breischool te Middelburg
Regio:
Middelburg
Vestigingsplaats:
Middelburg
Omvang:
30 meter
Openbaarheid:
Geen beperkingen
Toegankelijk:
Inventaris
Jaar bewerking:
1907
Titel publicatie:
C. de Waard, De archieven, berustende onder het bestuur der Godshuizen te Middelburg. Inventaris van de oude archieven 1343-1812 (Middelburg 1907) 1-284, 449-522
Opmerking:
Van de in deze inventaris beschreven charters en losse stukken uit de periode 1343-1574 heeft de inventarisator korte inhoudsopgaven (regesten) vervaardigd. Deze regesten publiceerde hij in een regestenlijst die als bijlage bij de inventaris fungeerde (pagina 285-448). Het daarin vermelde regestnummer (1-633) dient tevens als nummer voor de registratie en opvraging van deze stukken, vandaar dat het noodzakelijk was deze charters en losse stukken tot een afzonderlijk bestand te maken ("Godshuizen Middelburg 1343-1812, Charters"), en de regestenlijst tot een afzonderlijke toegang daarop te presenteren (toegang 24.2).
Inzage:
Studiezaal, in origineel
Raadpleegvestiging:
Middelburg, Hofplein
Collectie:
Rijksarchief in Zeeland