Uw zoekacties: Oud archief Ommen

500 Oud archief Ommen ( Gemeentearchief Ommen )

beacon
 
 
Inleiding
Op de 25ste augustus van het jaar 1248 verleende de Utrechtse bisschop Otto van Holland aan de inwoners van Ommen dezelfde vrijheden, welke de inwoners van Deventer, Zwolle en Kampen hadden. De in het archief van de stad berustende oorkonde, welke voor deze stadsbrief moest doorgaan maar in werkelijkheid een slechte 17de-eeuwse kopie is, vermeldt weliswaar het jaar 1208, echter van elders is bekend dat 1248 inderdaad het juiste jaar van de uitvaardiging is. In verband met de verlening van stadsrecht aan Zwolle in 1230 (van Kampen staat het jaar niet vast), kan de datum van 1208 voor Ommen niet de juiste zijn, terwijl ook uit tijdrekenkundig oogpunt het jaar 1248 het meest waarschijnlijk is (zie de noot bij regest no. 1).
Als spruit van de door mr. A. Telting zo karakteristiek getekende Overijsselse stadsfamilie (mr. A. Telting, De Overijsselsche Stadsrecht familie, in Verslagen en Mededelingen der Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 22ste stuk (1910)), bleef Ommen steeds in nauwe relatie tot de moederstad Deventer staan, wat o.a. blijkt uit aantekeningen in het stadskeurboek, vermeldende dat in de jaren 1461 en 1614 schepenen en raad van Deventer als 'appellantheeren' van Ommen geschillen in die stad oplosten. De reden welke de bisschop van Utrecht er toe deed besluiten aan Ommen stadsrecht te verlenen, zal waarschijnlijk gelegen hebben in het feit dat de plaats voor hem een belangrijk militair punt was in de strijd tegen Coevorden en de Drenten. In 1248 zal Ommen dus al van zekere betekenis zijn geweest. De plaats is ontstaan in de vanouds bestaande marke van Ommen, waarin een bisschoppelijke hof lag, nu nog bekend als de Höfte. Bij die hof moet al vroeg een parochiekerk zijn gebouwd, welke in het jaar 1238 vermeld wordt (mr. L.A.J.W. baron Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen no. 606), maar die vrij zeker van veel oudere datum is (Vergelijk mijn artikel, St. Brigidda, beschermheilige van de kerk van Ommen, in Verslagen en Mededeelingen Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 43ste stuk (1926)).
Aan een zeker uit de marke van Ommen gelicht gebied, met de naam 'Oppidum' aangeduid, is toen in 1248 stadsrecht gegeven. Later zijn marke en stad identiek, hoewel merkwaardigerwijs geen akten aanwezig zijn waarin van uitbreiding van het stadsgebied melding wordt gemaakt. (mr. G.A.J. van Engelen van der Veen, Marken in Overijssel, blz. 50). Dat de marke van Ommen door de stad werd bestuurd, staat intussen vast en verklaart de aanwezigheid van akten betreffende grensgeschillen tussen de stad en de geërfden van aangrenzende marken.
Ommen behoorde eertijds tot het schoutambt Ommen en Den Ham. Dit was verdeeld in drie parochies, te weten Ommen, Den Ham en Avereest. De parochie Ommen bestond uit de marke van Ommen en nog een twaalftal marken, welke laatste later het Ambt Ommen vormden.
Oorspronkelijk berustte de rechtspraak, zowel in criminele als in civiele zaken bij de Drost van Salland. Later werd de rechtspraak in civiele zaken over de kerspelen in het gebied van de Drost verdeeld, terwijl hij zelf, behalve in de grote steden, de criminele jurisdictie behield. In de verschillende kerspelen werd de rechtspraak door een rechter, later schout genaamd, geleid. Toen Ommen stadsrecht kreeg, bleef die richter in de eerste tijd nog hoofd van de regering; langzamerhand moest hij echter zijn gezag inboeten ten gunste van de magistraat van de stad en tenslotte had hij alleen nog maar gezag op het platteland. Als herinnering aan vroeger tijden bleef hij veelal 'de bank binnen de stad spannen'. In de tijd der Republiek was zijn titel Schout van Ommen en Den Ham.
Bij twijfel over de rechtspraak deed Ommen, zoals hiervoor vermeld, hofvaart op Deventer. Later veranderde dit in appel op die stad. Ook op Zwolle werd wel geappelleerd. De magistraat van de stad Ommen bestond in het midden van de 14de eeuw uit schepenen en raden, welke laatste oud-schepenen waren. De vier schepenen werden gekozen door keurlieden die elders leden van de gezworen gemeente werden genoemd. Er bestond een dwang tot aanvaarding van het ambt. In de 17de en 18de eeuw werd de regering gevormd door acht burgemeesters, waarvan vier schepenen en vier raden waren, en uit acht gemeenslieden. Jaarlijks op St. Pauli (25 januari) werden de burgemeesters gekozen. De gemeenslieden behielden, evenals de secretaris, hun ambt levenslang.
De omwenteling van het jaar 1795 bracht ook voor Ommen de noodzakelijke wijzigingen in de regeringsvorm, net als elders in de Republiek, maar de veranderingen waren meer van uiterlijke aard; de leden van de municipaliteit, voorafgegaan de Provisioneele Representanten, hadden ondanks hun gewijzigde titulaturen, vrijwel dezelfde bevoegdheden als voorheen de magistraat, terwijl ook veelal dezelfde personen in de nieuwe besturen zitting bleven houden. Ook in het archief valt van de regeringswijzigingen weinig te bespeuren: enige delen lopen zelfs door, zonder dat de revolutie merkbare invloed heeft doen gelden. Er was dus geen aanleiding om bij het jaar 1795 een afscheiding in de inventaris te maken. Wel diende dit te geschieden in het jaar 1811, bij de invoering van de Franse bestuursorganisatie. Niet alleen traden toen andere personen in de gewijzigde ambten op, werd de inrichting van het bestuur van de gemeente op geheel andere leest geschoeid, maar ook haar gebied werd vergroot, doordat Stad en Ambt verenigd werden tot de Mairie Ommen. Deze toestand bleef bestaan tot 1813.
Na het herstel van de onafhankelijkheid keerde in 1818 de oude scheiding terug en kwam naast de gemeente Stad Ommen een gemeente Ambt Ommen. Ruim 100 jaren zijn deze twee gemeenten blijven bestaan, totdat in het jaar 1923 Stad en Ambt tot een gemeente Ommen werden verenigd. Van het administratieve archief van het Ambt Ommen van vóór 1811 is, zoals men hierna zal zien, nagenoeg niets over. Wel is bewaard gebleven het archief van het kerspel Ommen. Onder dit kerspel-archief is te verstaan het archief van de gezamenlijke geërfden in het kerspel, een organisatie welke in het oosten van ons land hier en daar meer voorkomt. Van een kerspelkerk te Ommen wordt al in 1238 gewag gemaakt; het kerspel omvatte toentertijd de marken Varsen, Ommen, Arriën, Stegeren, Vilsteren, Giethmen, Besthmen, Zeesse, Archem, Junne, Eerde, Beerze en Lemele. De gezamenlijke geërfden in dit kerspel, dus van die 13 marken, behartigden de belangen van de kerk, welke voornamelijk bestonden in het afhoren van kerkerekeningen, aanstellen van kosters en schoolmeesters, enz. Toen Ommen in 1248 stadsrecht kreeg, bleef de marke Ommen, bestuurd door de stad, bestaan, maar de naam ging langzamerhand verloren. Hierin is de verklaring te zoeken dat op de jaarlijkse vergadering van de geërfden, welke in de kerspelkerk te Ommen werd gehouden, de magistraat van de stad ook enige afgevaardigden zond. Nadat Ommen stad was geworden, kwam er voor dat stadsgebied geen afzonderlijke parochie tot stand. Het oude kerspel, gevormd door de 13 marken bleef bestaan met als kerspelkerk het gebouw in de stad.
In deze toestand kwam verandering toen in het begin van de 17de eeuw aan de Ommerschans een nieuwe kerkelijke gemeente met een eigen kerk werd gesticht. In het jaar 1685 werd die gemeente opgeheven, maar in 1827 weer hersteld. Men moet niet denken dat de gezamenlijke geërfden alleen kerkelijke zaken behandelden. In het resolutieboek van het kerspel Ommen komen ook besluiten van administratieve aard voor, niet het kerspel Ommen alleen, maar ook het kerspel Den Ham, dus het gebied van het Schoutambt Ommen en Den Ham betreffende. In dat ambt voerde de Schout van Ommen en Den Ham de administratie; eenvoudigheidshalve schijnt men de resoluties van het (kerkelijk) kerspel Ommen en van het Schoutambt Ommen en Den Ham in een boek te hebben ingeschreven. Niet aangetroffen worden de resoluties van het (kerkelijk) kerspel Den Ham, maar hiervan weet ons mr. Van Engelen van der Veen de verklaring te geven, die in zijn 'Marken in Overijssel' mededeelt dat in de markeboeken van Den Ham resoluties, betrekking hebbende op de kerk, toren, weeme en school alsmede de aanstelling van predikanten en kosters worden aangetroffen. Behalve hetgeen voorkomt onder nrs. 706-708 van de inventaris, werd verder niets betreffende het Ambt Ommen (en Den Ham) aangetroffen. Waarschijnlijk zijn enige losse bescheiden van het Ambtsarchief blijven berusten onder de opeenvolgende schouten van Ommen en Den Ham die naast de rechterlijke ook enkele functies van administratieve aard in het ambt zullen hebben vervuld. Niet uitgesloten is het daarom dat in de familie-archieven van die functionarissen nog ambtelijke stukken aanwezig zijn.
Van de geschiedenis van het archief is weinig bekend. Verschillende branden, waarvan die van het jaar 1624 wel de hevigste was, kunnen oorzaak zijn geweest dat van het archief van vóór die tijd veel verloren is gegaan. Gelukkig zijn nog een keurboek en enige oude privilegebrieven bewaard gebleven. Van de laatste zullen er enige toch van water of vuur geleden hebben, waaruit te verklaren is dat er in het begin van de 17de eeuw enige slechte afschriften van die oorkonden zijn vervaardigd, welke lange tijd voor de oorspronkelijke privilegiebrieven zijn aangezien. In de tijd van de Munsters-Keulse overheersing (1672-1674) schijnt het archief geheel of gedeeltelijk door de Magistraat te zijn weggevoerd, hetgeen blijkt uit een aantekening in het register van contentieuse zaken van 1669-1683, waarin een lacune voorkomt van 15 mei 1672 tot 2 maart 1675 alsook de mededeling dat daarna beginnen de 'acten van de nye regenten de anno 1675, de andere sijn op papier gestelt vermits alle stadzboecken gevlucht sijn geweest' (Mededeeling van mr. A. Haga).
Aan de inventaris is een regestenlijst toegevoegd, waarvan als grens is aangenomen 5/15 april 1624, de datum waarop de stad Ommen bijna geheel is afgebrand.
D.P.M. Graswinckel.
Regestenlijst van de akten tot 1620 binnen het archief van het stadsgericht Ommen

Kenmerken

Datering:
(1248) 1343 - 1811 (1813)
Auteur:
J. Niezink en E. Wolbink
Archiefvormer(s):