Wieldrecht betreft een heerlijkheid die in 1414 in leen wordt gehouden door graaf Willem VI van Holland, midden 18e eeuw eigendom is van mr. G. Beelaerts van Blokland en midden 19e eeuw van mr. M.I. Pauw van Wieldrecht.
De gemeente Wieldrecht bestaat, naast het grootste deel van de Wieldrechtsepolder (in 1659 bedijkt), uit de volgende polders: Oude Beerpolder, Nieuwe Beerpolder, polder Boven-den-Oudendijk, Bovenpoldertje, Engelsepolder, Braberspolder, van Dijkspolder, Koppenbergpolder en nog wat aanwassen en kleine bedijkingen.
Het voordien zelfstandige dorp Wieldrecht wordt in 1812 voor korte tijd aan de buurgemeente Dubbeldam toegevoegd: op 1 april 1817 wordt het weer een zelfstandige gemeente.
Het bestuur van de gemeente Wieldrecht, die de buurtschappen Wieldrecht, Tweede Tol en Willemsdorp omvat, bestaat bij de installatie van de nieuwe gemeenteraad in 1825, naast de burgemeester tevens gemeentesecretaris, uit zes raadsleden, waarvan er twee ook als assessor (de latere wethouder) optreden om de burgemeester bij te staan.
De gemeente Wieldrecht valt kerkelijk ’s-Gravendeel, hoewel daar in de 18e eeuw tussen de kerkenraden van ’s-Gravendeel en Dubbeldam gedoe om is geweest (bron: “De zaak Wieldrecht” van E.R. van Dooremalen; zie www.plaatsengids.nl / Buurtschap/Dordrecht/Wieldrecht ).

De gemeente Wieldrecht (het dorp Wieldrecht en de buurtschappen Tweede Tol en Willemsdorp) bestaat in 1840 uit 61 huizen en heeft 487 inwoners.

In 1857 zijn de volgende gemeenten op het Eiland van Dordrecht samengevoegd tot de ‘nieuwe’ gemeente Dubbeldam: Dubbeldam, Wieldrecht, alsmede een deel van De Mijl, Krabbe en Nadort. Het deel van de gemeente De Mijl, Krabbe en Nadort ten westen van de Krabbegeul wordt tegelijkertijd toegevoegd aan de gemeente ’s-Gravendeel in de Hoeksche Waard.