Your search: Bestuur van de saksische hertogen over Friesland

1 Bestuur van de saksische hertogen over Friesland ( Tresoar (Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum) )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventory
2. Inleiding
2.1. De Saksische hertogen, hun bestuur van Friesland (1488) 1498-1515 (1520) en hun bemoeienis met Groningen
2.1.3. Landsheren, stadhouders, regenten, raad
1 Bestuur van de saksische hertogen over Friesland
2. Inleiding
2.1. De Saksische hertogen, hun bestuur van Friesland (1488) 1498-1515 (1520) en hun bemoeienis met Groningen
2.1.3.
Landsheren, stadhouders, regenten, raad
Reeds op 25 juli 1499 stelde hertog Albrecht een raad in voor bestuur en rechtspraak in Friesland *  . Deze hertogelijke raad (Hoge Raad) zou na de Saksische tijd uitgroeien tot het Hof van Friesland. Binnen de raad bestond een taakverdeling. De Saksische leden waren voornamelijk met bestuurszaken belast. De Friese leden oefenden de rechtspraak uit samen met één van de Saksisch leden. Deze was tevens kanselier en had grote invloed.
In oktober 1499 vertrok Albrecht weer en liet hij zijn zoon Hendrik als waarnemend landsheer in de Friese gebieden achter. Die trad autoritair en ontactisch op. Zo hief hij hogere belastingen dan met de onderzaten was overeengekomen. In april 1500 brak een opstand uit, gesteund door de stad Groningen. Eind mei waren alleen Franeker en Leeuwarden nog in handen van de Saksen. Hendrik werd in zijn residentie Franeker belegerd en kon slechts ontzet worden door een groot leger onder leiding van Albrecht en George. Daarna werd de opstand spoedig onderdrukt. Albrecht overleed in september 1500. Toen later in die maand de Stellingwerven de Saksische landsheer erkenden, stond heel het huidige Friesland onder één centraal bestuur *  . Maar een bestuurlijke eenheid vormde het nog steeds niet: het was een onafgerond deel van het veel en veel grotere gebied, waarin de Saksen zich als landsheer moesten zien te laten erkennen en dat hun door Rooms-Ko ning Maximiliaan was toegezegd. Na het neerslaan van de revolte volgde een scherpe repressie. De Raad werd van opstandige Friese elementen gezuiverd. Het bestuur viel, voor wat betreft de Friese raadsheren, terug op de oude Schieringer aanhang uit Westergo. De landsheer gebruikte de titel "potestaat" niet meer *  .
Landsheer Hendrik was echter wat ontmoedigd geraakt en verliet Friesland nog in de herfst van 1500. Zijn taken moesten worden waargenomen. Hendrik benoemde als zijn plaatsvervanger stadhouder Hugo von Leisnig (oktober 1500). Samen met drie Saksische leden van de raad vormde Von Leisnig een groep gedeputeerde raden, waarin hij de eerste onder zijns gelijken was. Hij voerde, soms zelfs tegen de instructies van de hertog uit Saksen in, een verzoenende politiek en voerde overleg met de Staten *  .
Hertog Hendrik voelde niet veel meer voor het landsheerschap. Onderhandelingen om zijn rechten aan Filips de Schone te verkopen leken niet rond te komen. In april 1501 sloot hij met zijn broer hertog George een akkoord, waarbij werd bepaald dat ze voorlopig samen de Friese landen zouden besturen. In mei 1501 kwam een nieuwe staatsregeling af, de zogenaamde Friesische Ordenung (= Friese Ordonnantie), die een belangrijke stap betekende op de weg naar bureaucratisering van het centraal bestuur in Friesland en waarbij het ambt van stadhouder meer reliëf kreeg. Deze functionaris had een zeker toezicht op de raad. Maar hij moest het bestuur voeren in overleg met zes leden van die raad. Drie van hen (de "wesentliche zuverordnete rete") waren Saksen, drie (de "zuverordnete rete") Friezen. Onder de laatsten bevond zich Hessel van Martena, de voornaamste Friese steunpilaar van de hertogen. Er kwam in 1501 dus meer invloed voor de Friezen. De hertogen verstrekten de stadhouder ve le en soms gedetailleerde opdrachten en lieten bovendien aanwijzingen overbrengen door andere hoge dienaren, wat voor scheve verhoudingen zorgde *  . De stadhouder en de zes leden van de raad, die hem bij het bestuur ter zijde stonden, moesten de rechten van de landsheer handhaven en voor diens inkomsten en domeinen zorgen. Ze waren verantwoordelijk voor de defensie van het ambtsgebied. Zij hadden het oppertoezicht op de zorg voor de dijken, die in 1503 beter geregeld werd, en op de zorg voor de wegen. Zij konden opdrachten geven aan de grietmannen en de stedelijke besturen. Wanneer zij dat nodig oordeelden konden zij de Staten bijeenroepen.
Hertog Hendrik slaagde er uiteindelijk niet in zijn rechten op Friesland aan Filips de Schone te verkopen. Nog vóór hij zich in 1505 definitief terug trok, had zijn oudere broer zich naar Friesland begeven om daar als landsheer op te treden *  . Tijdens zijn bezoek reorganiseerde de hertog het bestuur door middel van twee ordonnanties: één op het bestuur (Ordonnantie op de raad en de kanselarij) *  en één op de rechtspraak (de belangrijke Saksische Ordonnantie) *  . Het stadhouderschap verviel, Von Leisnig trad terug. Er kwam nu een college van vier regenten, allen tevens leden van de raad en allen Saksen. Onder hen was Wilhelm Truchsess von Waldburg de meest vooraanstaande ("principaalste regent"). De invoed van de Friezen op hun bestuur was gedaald. Dat gold ook voor de rechtspraak. Bij de Saksische Ordonnantie werd d e rechtspraak gegeven aan zeven leden van de raad: een regent, twee juristen en vier bijzitters. Alleen de laatsten zullen Friezen geweest zijn. De zeven rechters kwamen vier maal per jaar bijeen en behandelden criminele zaken in eerste aanleg en civiele in appèl (van de stads- en plattelandsgerechten). De rechtspraak werd dus sterk gecentraliseerd. Door de nieuwe regelingen werd het centraal gezag steviger gevestigd en verder uitgebouwd. Het werd een voor die tijd hoogst modern bestuurlijk en rechterlijk apparaat. Vasthoudend, maar soms ook voorzichtig, werden nieuwe belastingen ingevoerd. Ook het plaatselijk bestuur kreeg de aandacht. Bij voorkeur stelde de hertog een grietman aan over meer dan één grietenij. Het ambt werd vrijwel altijd aan (pro- Saksische) Friezen gegeven. In sommige grotere steden benoemde de hertog zijn speciale vertegenwoordigers, de ambtmannen, die de stadsbesturen moesten leiden. Dat waren in de regel geen Friezen.
De stadhouders en andere vertegenwoordigers van de landsheer waren in principe niet alleen voor het huidige Friesland aangesteld, maar voor alle Friese landen, waar de hertogen min of meer gezag hadden. Dat hadden zij verder alleen (en dan nog niet veel meer dan nominaal) in de huidige provincie Groningen. In 1506 moest George zijn rivaal graaf Edzard van Oostfriesland, die de stad Groningen in zijn macht had, als stadhouder van de Ommelanden accepteren (zie beneden, p. 21). In de rest van Georges gebied, de huidige provincie Friesland, werd toen ook (weer) een stadhouder aangesteld. Zo is Friesland in de zomer van 1506 als één van de twee stadhouderschappen in Georges gebied een afgeronde bestuurlijke eenheid *  geworden.
Heinrich graaf van Stolberg-Wernigerode werd de nieuwe stadhouder. Hij zal waarschijnlijk (naar het voorbeeld van zijn voorganger Von Leisnig) het bestuur gevoerd hebben in overleg met drie Saksische en drie Friese leden van de raad. In dat geval zullen de Friezen hun oude invloed op het bestuur weer terug gekregen hebben. Heinrich van Stolberg-Wernigerode overleed reeds in december 1508. Daarna volgde een stadhouderloos tijdperk, waarin een interimraad onder leiding van Hans Schenk van Tautenburg de landsheer vertegenwoordigde. Aan dit tussenspel kwam een eind in december 1509 toen Everwijn graaf van Bentheim-Steinfurt tot stadhouder benoemd werd. Deze fungeerde tot het einde van de Saksische periode en riep met zijn harde optreden nogal wat weerstand op. Evenmin als zijn voorgangers was deze plaatsvervanger van de landsheer een Fries.
Inmiddels raakten landsheer George en zijn stadhouder in de Ommelanden, graaf Edzard, met elkaar in onmin. Edzard stookte de Westerlauwerse Friezen tegen George op. Die wist te bereiken dat keizer Maximiliaan I graaf Edzard wegens ongehoorzaamheid in de rijksban deed (1514). De graaf werd nu door zijn tegenstanders besprongen. George belegerde de stad Groningen, die zich echter uiteindelijk aan hertog Karel van Gelre overgaf. Met Groningen in zijn macht probeerde Karel Friesland te veroveren. Daar was grote ontevredenheid ontstaan, omdat George ten behoeve van het beleg van Groningen belastingen had afgedwongen zonder toestemming van de onderdanen. Hertog Karel kwam in contact met Jancko Douwama en andere ontevredenen. Zo werd een legertje van Geldersgezinde Friezen gevormd, dat in november 1514 in Gaasterland aan wal ging. Het had groot succes. Alleen Leeuwarden, Franeker en Harlingen bleven nog in handen van George. Die gaf het op en besloot de landsheerlijkheid over te doen aan Karel van Habsburg, graaf van Holland. Karel bezat immers het recht van terugkoop, dat hij geërfd had van zijn vader Filips de Schone. Na korte onderhandelingen werd men het eens en op 19 mei 1515 werd een verdrag getekend, waarbij George zijn rechten op de landsheerlijkheid van Friesland verkocht aan Karel van Habsburg. Ook de eigendom van Het Bildt kwam aan Karel. George kwam er bij de verkoopsom bekaaid van af en bovendien duurde het lang voor hij zijn geld kreeg. De Saksische periode was geëindigd, maar de fundamenten voor een modern provinciaal bestuur waren gelegd. Daar zouden de Habsburgers op voortbouwen.

Attributes

Volume:
263 Microfilm, fiches en jackets
Category:
  • Uncategorized
Archiefvormer(s):